Advertisement

Rijmelarij

Ik ben er nog steeds niet helemaal overheen, en dat terwijl het gebeurde toch alweer bijna twee maanden achter ons ligt. Maar voordat de emoties de overhand krijgen – laat ik me beperken tot de naakte feiten. De datum: 6 maart 2017. Het bericht: Peter Slager wint Lennaert Nijgh-prijs. Achtergrondinformatie: Peter Slager is de bassist van de band Bløf, en daarnaast tekstschrijver van hun liedjes. Lennaert Nijgh is dood, maar was bij leven hofleverancier van teksten voor Boudewijn de Groot. Dat er een prijs naar hem is vernoemd is niet zo verwonderlijk. Hoewel Boudewijn ook in z’n eentje aardige teksten wist te produceren, die van Jimmy bijvoorbeeld, leidde de samensmelting van Boudewijns muziek met Lennaerts teksten pas tot echte magie; met recht een twee-eenheid. Voorbeelden te over. Eén van de vroege samenwerkingen dateert van 1966. Lennaert is dan nog maar 22, en zo begint ook de eerste regel van het lied Testament: ‘Na tweeëntwintig jaren in dit leven maak ik het testament op van mijn jeugd.’ Een goeie eerste regel. Poëtisch, maar je snapt meteen wat hij bedoelt. Het testament is de terugblik op zijn nog jonge leven, maar al vol weemoed en verzuchtingen, zoals een jong-adolescent zo heerlijk kan zwelgen in zijn prille ongeluk: ‘Aan mijn vrienden laat ik gaarne het vermogen/om verliefd te worden op een meisjeslach /Zelf ben ik helaas een keer te veel bedrogen/maar wie het eens proberen wil, die mag.’

Die Lennaert Nijgh dus. Die moet zich toch in z’n graf omdraaien bij het vernemen van de nieuwste laureaat. Maar ho, ik begin me alweer op te winden, laat ik eerst de motivatie van de jury citeren. Die prees Slager voor zijn ‘heel eigen stijl van songschrijven. Daardoor heeft iedereen zijn eigen interpretatie van de teksten.’ Ja, en dát is nu precíes wáár het mís gaat. Sorry, ik kan gewoon niet kiezen op welk woord de klemtoon precies moet komen. Goed, wie zo stellig is, moet ook met bewijzen komen. Daar gaan we dan. De eerste regels uit Aanzoek Zonder Ringen bijvoorbeeld: ‘Het ging anders dan we dachten / Wie verwacht er ook dat alles blijft, zoals het is.‘ Kan. Prima begin. En dan: ‘Maar nooit hetzelfde aanvoelt/Het is een kwestie van het zonlicht.’ Huh? Los van het krakkemikkige rijmschema (‘is’ en ‘zonlicht’ rijmen nou niet bepaald lekker, maar vooruit – we scharen het voor het gemak onder dichterlijke vrijheid) ben ik binnen twee zinnen kwijt waar het over gaat. De zon krijgt in elk geval de schuld. Maar het wordt nóg ingewikkelder. In de regels erna blijken ze heel vaak te zijn geëmigreerd en staan er ineens ongevraagd kinderen naast het bed – die hebben ze blijkbaar in al die verschillende landen gemaakt: ‘En een kwestie van gewicht/van de dingen die we doen/En ook de dingen die we zien/In alle landen waar we wonen/En de dochter en de zonen/elke ochtend naast het bed.’

In het lied Aan de Kust blijven ze dichter bij huis. Dat nummer gaat over hun thuisprovincie Zeeland: ‘Hier aan de kust/de Zeeuwse kust.‘ Met die Zeeuwen blijkt iets geks aan de hand: ‘Waar de mensen onbewust/Zin in mosselfeesten krijgen.’ Dat heb ik nou zelden. Onbewust zin in een mosselfeest. Dat je op vrijdagavond, na een lange week werken, je schoenen hebt uitgetrokken, net koffie hebt gezet en op het punt staat de televisie aan te zetten, en dan ineens opspringt en schreeuwt: ‘Nee, trek die schoenen maar weer aan, pleur die koffie door de gootsteen, we gaan nú weg, ik heb ineens onbewust zin in een mosselfeest!’ ‘Maar Truus en Ria komen vanavond.’ ‘Niks mee te maken, het zit nu al in mijn onderbewuste.’ ‘Maar je houdt helemaal niet van mosselen!’ ‘Daar gáát het niet om, het zijn ook niet de mosselen, maar mosselfeesten, dat zei ik toch? Ik heb gewoon ineens onbewust zin in mosselféésten. Begrijp dat dan gewoon. Nou, wat sta je daar nou raar naar me te kijken alsof ik een psychiatrische gek ben. Meekomen!’

Dat heb ik dus nooit. Misschien moet je daar ook een Zeeuw voor zijn hoor, dat zou kunnen. Die Zeeuwen doen trouwens de gekste dingen. Zoals schoenen stelen: ‘M’n schoenen zijn gejat/maar ik hoef niet meer naar buiten/want er is nog wel wat.’ Voor de duidelijkheid: zijn schoenen zijn dus gestolen terwijl hij binnen zit. Dat je iemand in hetzelfde huis verdenkt van diefstal grenst in mijn ogen al aan overmatige achterdocht, om niet te zeggen paranoia – en sowieso: wat moet je vrouw nou helemaal met vijf maten grotere schoenen? De oplossing is gelukkig nabij, blijkt uit de volgende regel, want hij hoeft helemaal niet naar buiten. Naast paranoïde is hij dus ook nog een bi-polair: het ene moment maakt hij zich druk om zijn verdwenen schoenen, om een tel later ineens om te slaan: ik hoef niet meer naar buiten. Want er is nog wel wat. Vooral dat laatste woord vat voor mij prima alle voorgaande rijmelarij samen: WAT?!

Nou, en dat heeft dus de Lennaert Nijgh-prijs gewonnen. Hoera. Weet je wat, ik ga nu dit Word-document laten crashen en het resultaat inzenden voor volgend jaar.