Squid – Cowards

Squid - Cowards

Waardering

8

8

8

8

8

9

8

8

Sommige recepten zijn lekker ondanks dat de ingrediënten op het eerste gezicht niet helemaal bij elkaar lijken te passen. Pindakaas en jam. Een pannenkoek met spek én stroop. Zo ook de muziek van Squid, een experimentele mix van post-punk, artrock, klassieke muziek, met hier en daar een snufje elektronica. Als losse ingrediënten vreemd, maar toch werkt het samen. Zeker als de chefs van Squid achter het fornuis staan. Cowards is hun derde album in iets meer dan drie jaar tijd, en ook nu lijkt er nog rek te zitten in de muzikale virtuositeit van de band.

Cowards is ingetogener dan de vorige, maar de spanning die Squid als de beste kan neerzetten, is er nog steeds. Alleen wat meer onderhuids, dit keer. Natuurlijk komt dit wederom door de instrumenten, met hun herhalende klavecimbels, huilende blazers en diepe bastonen. Echter, ook de ietwat lugubere thema’s die de band aansnijdt op deze plaat helpen met het zetten van de sfeer.  Zo gaat Phenomenal World over kannibalisme en gaat The Hearth and Circle Round Fire over een cult.  Maar, in de teksten geen details over martelpraktijken of moordpartijen — zélfs volgens Spotify is slechts één nummer van deze plaat van negen nummers “explicit”. In plaats daarvan gaat het voornamelijk over de menselijke psyche en het kwaad dat kan schuilen in klaarblijkelijk normale mensen. Of misschien zelfs in iedereen? Of, zoals drummer en tevens zanger Ollie Judge, zingt op Crispy Skin: ‘Am I the bad one? / Yep, yes I am.’

In een tijd waarin true-crime podcasts de ether domineren en misdaadseries ’s avonds vele huiskamers verhullen in blauw licht is dit thema ook niet zo vreemd. Misdaad is nu eenmaal sensationeel en moordenaars met een menselijk gezicht kunnen makkelijk worden geromantiseerd. Denk aan Ted Bundy, of, wat meer recent, Luigi Mangione. ‘Frank’s my friend / He’s my friend / We are friends / There’s murder sometimes / But he’s a real nice guy’, Aldus Judge in Building 365.

Op de meeste songs op Cowards klinkt het of de band naar een climax opbouwt. Dat moment van ontlading na minutenlange onderhuidse spanningen, waarin Judge besluit te schreeuwen, nét iets harder te drummen en je als luisteraar te overrompelen met een muur van geluid, zoals op Blood on the Boulders. Maar zo’n muzikale ontlading komt vaker niét dan wel. En Squid bepaalt of die ontlading komt. Niet jij. Soms bouwt een nummer enkel op, zonder dat er een welverdiende climax komt, zoals Well Met (Fingers through the Fence), op het eind van de plaat. Als luisteraar blijf je dan verbouwereerd achter. Is zoiets niet een fetisj?

Met drie stuk voor stuk sterke albums is Squid een van de meest consistente rockbands van het moment. Het is duidelijk dat elke nieuwe plaat weer verder bouwt op de vorige. Cowards is spannend, onverwacht en de thematiek vernieuwend. Zolang Squid zulke verschillende muzikale ingrediënten op zo’n wijze bij elkaar blijft gooien mét succes, is het spoedig tijd voor een Michelin-sterretje.